Hoofdonderzoek
Het belangrijkste doel van dit onderzoek is om te bepalen wanneer in de behandeling het nieuwe geneesmiddel (palbociclib, ribociclib of abemaciclib) het beste aan de anti-hormonale therapie kan worden toegevoegd, in de eerste- of de tweedelijnsbehandeling. Op dit moment is dat niet bekend, vooral ook omdat niet bekend is of patiënten langer zullen leven door de middelen vroeg in de behandeling toe te voegen. Toch moet er een keuze worden gemaakt wanneer de CDK4/6-remmers gegeven worden. Bij deze keuze spelen de werkzaamheid (hoe lang helpt het borstkankercellen te onderdrukken, overleving) en de nadelen (bijwerkingen, kwaliteit van leven, controles, ziekenhuisbezoeken) allebei een belangrijke rol.
Er gaan ongeveer 1050 proefpersonen meedoen aan dit onderzoek. Om de twee behandelingen goed met elkaar te vergelijken, worden de proefpersonen in twee groepen verdeeld. Dit gebeurt door middel van een loting, die door een computersysteem wordt uitgevoerd. Bij de ene groep wordt de CDK4/6-remmer direct toegevoegd aan de anti-hormonale therapie (groep A, eerstelijnsbehandeling), bij de andere groep wordt de CDK4/6-remmer pas toegevoegd als de eerste anti-hormonale therapie niet meer werkt (groep B, tweedelijnsbehandeling).
De frequentie van ziekenhuisbezoeken en laboratoriumonderzoeken zijn hetzelfde als wanneer de behandeling buiten deze studie om wordt ondergaan. Er wordt elke 3 maanden een scan gemaakt worden om de ziekte te evalueren.
Om de kwaliteit van leven te kunnen evalueren en een kostenbatenanalyse te kunnen doen, worden elke drie maanden twee à drie vragenlijsten afgenomen.
De geneesmiddelen
De nieuwe medicijnen zijn zogenaamde CDK4/6-remmers en blokkeren de werking van eiwitten die nodig zijn bij de celdeling. Kankercellen delen zich in een verhoogd tempo, waardoor het aantal kankercellen toeneemt en de tumor groeit. Door de eiwitten die betrokken zijn bij de celdeling te blokkeren met palbociclib, ribociclib of abemaciclib kan de celdeling en daarmee de toename van tumorcellen tegen worden gegaan. De uitzaaiingen nemen dan niet verder toe en worden soms zelfs kleiner. Palbociclib (handelsnaam Ibrance®), ribociclib (handelsnaam Kisqali®) en abemaciclib (handelsnaam Verzenios®) zijn geregistreerd als geneesmiddel in Nederland. Artsen mogen de middelen dus nu al voorschrijven. Er zijn al duizenden patiënten met borstkanker wereldwijd behandeld met palbociclib, ribociclib en abemaciclib in combinatie met een anti-hormonale behandeling. In deze studie kiest de behandelend arts met welke van de drie CDK4/6-remmers u zult worden behandeld. Qua effectiviteit zijn de drie middelen vergelijkbaar. De bijwerkingen kunnen per CDK4/6-remmer wel iets verschillen. In de regel geven palbociclib en ribociclib vaker lage witte bloedcellen, terwijl bij abemaciclib vaker diarree optreedt. De behandelschema’s van de drie CDK4/6-remmers verschillen minimaal van elkaar. De palbociclib-behandeling bestaat uit 1 capsule per dag gedurende 3 weken, gevolgd door een rustweek. De ribociclib-behandeling bestaat uit 3 tabletten per dag gedurende 3 weken, gevolgd door een rustweek. Abemaciclib wordt continu gebruikt: 2 keer per dag moet 1 tablet worden ingenomen, er is geen rustweek. Voor alle middelen geldt dat de behandeling wordt voortgezet zolang het middel werkt en de bijwerkingen acceptabel zijn.
De anti-hormonale behandelingen die in deze studie gebruikt worden, zijn standaard voor de behandeling van uitgezaaide hormoongevoelige borstkanker. Er worden twee typen anti-hormonale therapie toegepast:
Niet-steroïdale aromataseremmers: deze gaan de aanmaak van het vrouwelijk geslachtshormoon oestrogeen tegen en remmen zo de tumorgroei bij hormoongevoelige borstkanker. De aromataseremmers die gebruikt worden in deze studie zijn letrozol (handelsnaam Femara®) of anastrozol (handelsnaam Arimidex®) en zijn beide tabletten die één keer per dag ingenomen moeten worden. Beide aromataseremmers zijn in hun toediening en werking vergelijkbaar.
Fulvestrant (handelsnaam Faslodex): dit is een zogenoemde ‘selectieve oestrogeen-receptor- degrader (SERD)’. Dit middel breekt de oestrogeenreceptor van de tumor (het deel van de kankercel dat oestrogeen kan opnemen) af en kan daardoor de kankercelgroei afremmen. Het middel wordt toegediend via maandelijkse injecties in de (bil)spier. Na de eerste toediening vindt eenmalig na twee weken een extra toediening plaats om de optimale dosering van fulvestrant in het bloed zo snel mogelijk te bereiken.
Nevenstudies
Om ook andere vragen over het gebruik van CDK4/6-remmers te onderzoeken, zijn er verschillende nevenstudies opgezet naast de hoofdstudie. Deelname aan deze nevenstudies is optioneel: ook als u niet wil deelnemen aan de nevenstudies, kunt u deelnemen aan de hoofdstudie.
Nevenstudie met bloed
We weten uit eerdere onderzoeken dat veel vrouwen goed reageren op anti-hormonale behandeling alleen en daar langdurig baat bij kunnen hebben. Sommige vrouwen reageren beter op de combinatie van anti-hormonale therapie en de CDK4/6-remmer. Het is op dit moment nog niet goed mogelijk vooraf te voorspellen welke vrouwen meer baat hebben bij alleen anti-hormonale therapie en welke bij de combinatietherapie. We willen daarom onderzoek doen naar zogenaamde biomarkers. Biomarkers zijn biologische kenmerken die iets kunnen zeggen over de karaktereigenschappen van de borstkanker en over de effecten van de behandeling. Het doel is om hiermee beter te kunnen selecteren welke vrouwen baat hebben van toevoegen van CDK4/6-remmers en welke vrouwen geen baat hebben van deze therapie om hiermee onder- of overbehandeling te voorkomen.
Een ander onderzoeksdoel is het in kaart brengen van de gemeten geneesmiddelenconcentratie in het bloed en het ontstaan van bijwerkingen. Ondanks dat iedere patiënt dezelfde startdosering CDK4/6-remmer krijgt, wordt bij iedereen het middel anders opgenomen en afgebroken in het lichaam. We willen daarom onderzoeken wat de optimale concentratie CDK4/6-remmer in het bloed is voor individuele patiënten, en we willen onderzoeken of genetische factoren de hoogte van de bloedspiegel beïnvloeden.
Om deze twee onderzoeksdoelen te realiseren, zult u gevraagd worden om enkele malen extra bloed af te staan.
Nevenstudie met extra beeldvorming (SONImage)
Naast biomarkers in weefsel en bloed, kan ook een nieuwe manier van beeldvorming bijdragen aan het beter selecteren van patiënten voor een bepaalde behandeling. Een nieuw soort nucleaire scan, de zogeheten FES-PET, kan de tumorgevoeligheid voor oestrogeen (het vrouwelijk geslachtshormoon) in het gehele lichaam in beeld brengen. Samen met een ‘gewone’ FDG-PET scan (de scan die het suikermetabolisme van cellen in kaart brengt) lijkt deze FES-PET veelbelovend om het effect van CDK4/6 remmers op uitzaaiingen te voorspellen. Of dit ook geldt voor individuele patiënten, die een bepaalde behandeling krijgen, is nog onbekend. Dat willen we verder onderzoeken.
Voor deze nevenstudie (SONImage) wordt u gevraagd om voorafgaand aan de start van de studiebehandeling éénmalig een FES-PET te laten maken. Deze scan kan alleen verricht worden in het UMCG (in Groningen) of in het Amsterdam UMC – locatie VUmc (in Amsterdam). Als u in een ander ziekenhuis onder behandeling bent, kunt u verwezen worden door uw behandelend arts voor één bezoek naar één van deze ziekenhuizen voor deelname aan deze studie.
Nevenstudie met cognitieve testen (SONIA EfFECT)
Uit eerder onderzoek is gebleken dat behandeling tegen kanker effect kan hebben op het cognitief functioneren. Met het cognitief functioneren worden processen bedoeld die met het denken te maken hebben, zoals concentreren, onthouden en plannen. De anti-hormonale behandeling die in deze studie wordt toegepast als eerstelijnsbehandeling, gaat de aanmaak van vrouwelijk geslachtshormoon (oestrogeen) tegen en remt zo tumorgroei. Oestrogeen is echter ook van invloed op het functioneren van het brein: oestrogenen spelen een rol in hersengebieden die belangrijk zijn voor cognitieve functies, helpen de hersengebieden met elkaar te communiceren en beschermen de hersengebieden tegen schade. Van de CDK4/6-remmers is nog niet duidelijk wat hun invloed is op het cognitief functioneren. Eerdere onderzoeken bij andere ziektebeelden, lieten een gunstig effect zien, verklaard door een ontstekingsremmende reactie op het brein. Anderzijds is een van de bijwerkingen van de medicijnen vermoeidheid met een ongunstig effect op de cognitieve functies.
Cognitieve problemen kunnen lastig zijn en effect hebben op het dagelijks functioneren. Om deze reden willen we in deze studie onderzoeken of de behandelingen die in de SONIA-studie worden toegepast een effect hebben op het cognitief functioneren. Bovendien willen we cognitieve problemen in kaart brengen bij vrouwen bij wie recent uitgezaaide hormoongevoelige borstkanker is vastgesteld en bepalen of de cognitieve problemen samenhangen met behandelingen die patiënten eerder hebben ondergaan (dus vóór deelname aan de SONIA-studie).
Om dit onderzoeksdoel te realiseren, wordt u gevraagd om deel te nemen aan de SONIA EfFECT-studie, een nevenstudie van de SONIA hoofdstudie. In deze studie wordt u gevraagd om twee keer mee te werken aan een online neuropsychologisch onderzoek.